![]() |
![]() |
Nieuws Vereniging Leden Kalender Informatie Vacatures Euroclassica Contact |
> Informatie > Standpunten >
Betreft: secundair onderwijs rond belangstellingsdomeinen; terugschroeven van klassieke talen in het secundair onderwijs
Mijnheer Smet
U vindt dus dat er meer ingezet moet worden op technologie? Ik ben het als ingenieur en marketinghoofd van een technologiebedrijf volmondig met u eens.
U kunt me er dan ook moeilijk van verdenken tot de 'klassieketalenlobby' te behoren. Toch gebiedt de eerlijkheid me te zeggen dat ik niet helemaal vrijuit ga. Ik heb me namelijk in mijn humaniora ook ingelaten met slechte vrienden als daar zijn Tacitus, Sallustius, Vergilius en ja, zelfs met notoire flierefluiters als Horatius en Catullus. Toch denk ik dat deze heren op hun manier dermate veel hebben bijgedragen tot mijn loopbaan dat ik hier even hun verdediging ga opnemen.
Eerst nog even dit: meent u het echt of bevinden we ons in het politieke profileringsspel?
Het mag raar klinken, maar voor dat laatste heb ik eerlijk gezegd best nog wel begrip. Dat behoort nu eenmaal tot het politieke beroep. Het moet als minister van het Onderwijs – inderdaad zowat het meest frequent hervormde departement – niet eenvoudig zijn om zich alsnog te profileren. Ik hoop dus stilletjes dat we ook uw recente voorstel kunnen catalogeren bij een reeks eerdere hersenspinsels waartussen we het afschaffen van Frans als tweede taal voorlopig als enigszins vermakelijk hoogtepunt kunnen noteren. Voorlopig.
Echter, in het eerste geval, dat u het dus echt meent met die 'belangstellingsdomeinen', maak ik me ernstig zorgen en ik wil die bezorgdheid even met u delen.
Laat ons beginnen met waar we het vermoedelijk wel over eens zijn. Een samenleving kan maar leefbaar zijn in een internationale context als ze op een relevante manier bijdraagt tot waardecreatie en wel op een manier dat haar bijdrage in de economische waardeketting voldoende 'incontournable' is om ze ook structureel en dus op lange termijn te valoriseren. Een zuivere diensteneconomie is in die zin veel te kwetsbaar in een internationale context. Simpel gezegd: je kunt geen economie die naam waardig opbouwen rond uitsluitend kapsalons. Dat onze economie het recent onverwacht goed doet, is dan ook grotendeels te wijten aan het feit dat we ons Vlaams wagonnetje aan de Duitse locomotief kunnen hangen en dus volop kunnen meegenieten van de industriële waardecreatie die deze belichaamt. Dat is weliswaar fijn meegenomen, maar ik zou me toch iets beter voelen indien we het ook in eigen naam wat beter deden op dit vlak.
Dat je bijgevolg moet inzetten op technologische waardecreatie is de evidentie zelve. Zeker in een regio waar loonkosten een structurele bedreiging zijn van onze concurrentiekracht op lange termijn, moet je de dans telkens een maat voor zijn. Innovatie is in die zin geen keuze, maar een imperatief.
Over het doel kunnen we het dus eens zijn. Er zijn inderdaad massaal meer techneuten nodig, en dit op alle niveaus. Mensen die zaken uitdenken en plannen, maar ook zij die eerder op het technisch-commercieel raakvlak opereren, en zeker ook zij die meer 'hands-on' met de realisatie bezig zijn. Het stilaan uitsterven van afgestudeerden in alfarichtingen baart me ook zorgen en hier is werk aan de winkel. Veel werk. Het aantal vacatures voor ingenieurs en gekwalificeerde technici is gewoon wraakroepend hoog en we moeten echt wel een betere marketingjob doen om jongeren (inderdaad op álle niveaus) naar technische richtingen te loodsen. Hier zullen dus een aantal clichés moeten sneuvelen, gaande van de 'nerd-engineer' tot de technicus-met-overall-en-oliespuit. Tot hier zijn we het wel in grote lijnen eens, denk ik.
Waar ik vrees dat we wel eens fundamenteel van mening kunnen verschillen, is de vraag hoe we dit praktisch kunnen organiseren op een manier dat het inderdaad een werkelijk structureel en houdbaar concurrentievoordeel wordt voor de maatschappij als zodanig.
We kunnen dit debat natuurlijk niet reduceren tot het al dan niet promoten van het onderwijs in klassieke talen. Het is immers veel fundamenteler. Het gaat hier over polyvalentie en het belang van onderwijs in de breedte. In deze baart het concept van belangstellingsdomeinen me vooral zorgen op het vlak van premature specialisatie. Gaan we het (terecht) verguisde hokjesdenken hier niet tot een nieuw en tot dusver ongekend hoog niveau brengen en is de remedie niet erger dan de kwaal?
In onderwijs is er immers altijd een 'trade-off' tussen een aantal zaken: algemeen of specialistisch, leerlingen groeperen volgens interessedomein of volgens abstractievermogen enz. Er zijn altijd goede argumenten voor beide opties en we mogen dus verwachten dat opeenvolgende onderwijsministers redenen zien om het geweer zo nu en dan van schouder te veranderen.
Er zijn echter een aantal feitelijke en bijna evidente vaststellingen. Eén ervan is dat het langer algemeen opleiden op een relevante manier gewoon beter lukt bij stijgend abstractievermogen. Dus het is praktisch misschien niet haalbaar noch wenselijk om leerlingen nog langer artificieel samen te houden na de lagere school wanneer er zich typisch al een vrij duidelijk beeld heeft afgetekend inzake abstracte dan wel praktische aanleg.
Een ander vervelend feit is dat de halfwaardetijd van de relevantie van concrete technische kennis nogal aan de korte kant is (ik mag dat dagelijks ondervinden en dat is goed voor de bescheidenheid). Dus het is misschien evenmin wenselijk hier prematuur in te investeren en misschien waardevoller om een zo algemeen mogelijke basis te creëren van bouwstenen die iemand toestaan om op langere termijn mee te draaien in de 'ratrace' die het technologiecircus de facto is.
Waardecreatie rond technologie in een samenleving is immers niet een louter technisch gegeven en net daarom zijn ingenieurscarrières (gelukkig) niet zo lineair dat ze in een bepaald belangstellingsdomein te vatten zijn. Verderop komen de softe vaardigheden steeds meer aan bod, om niet te zeggen dat ze zelfs de technische elementen veruit gaan overklassen, zeker voor hen die betrokken raken bij het proces waarbij een bedrijf technologische creaties probeert te valoriseren op een globale markt.
Vandaar mijn pleidooi voor 'humaniora' in de oorspronkelijke betekenis (u weet wel: 'humanior' in de zin van 'meer mens') en om daar dan zes jaar grondig in te investeren in een voor de persoonlijkheid zo vormende periode als de adolescentie. In die zin blijft het van belang om ook de technici onder de leidinggevenden van morgen zo lang en zo breed en eclectisch mogelijk te vormen. U zult dan ook begrijpen dat ik 'belangstellingsdomeinen' in deze context een schrikwekkend gedrocht vind.
In feite zadelt u me ook op met een identiteitscrisis a posteriori. Wat had ik dan wel moeten studeren als twaalfjarige? Mijn eigen roeping voor 'hard science' was namelijk rijkelijk laat. Tot op mijn zestiende was ik er stellig van overtuigd dat ik rechten zou studeren (overigens: niets mis mee). Toen ik dan uiteindelijk 'het licht had gezien', was dat ook nog geen garantie voor een lineair carrièretraject, en gelukkig maar. Welnu, hier is de algemene vorming telkens weer een trouwe reismakker gebleven.
In dit debat zijn klassieke talen natuurlijk een 'worst case', want op het eerste gezicht het verst verwijderd van een concrete nood op de arbeidsmarkt. Welnu, iedereen spreke voor zichzelf, maar ik heb persoonlijk ervaren dat de studie van Latijn me een heel sterk fundament heeft geboden, uiteraard op literair en historisch-cultureel vlak, maar ook – en ik zou bijna zeggen vooral – qua natuurlijke reflex tot analyse en synthese. Herbergt elke Latijnse zin immers niet een miniraadsel? En ziehier de paradox: laat dat nu net de vaardigheden zijn die meer dan goed van pas komen zowel bij een universitaire technische opleiding als in de loopbaan erna. Zijn klassieke talen dan meteen ook een must? Absoluut niet. Er zijn meerdere wegen naar hetzelfde doel, maar het was voor mij wel een zeer nuttige (om)weg die ik zeker opnieuw zou kiezen.
Toen we een paar jaar geleden in het kader van een televisieformat met z'n allen voor de grootste Belg mochten stemmen, was ik – zonder af te doen aan de formidabele persoonlijkheid van Damiaan – eigenlijk toch ook stiekem een beetje jaloers op de Italianen. Zij hadden immers mijn grootste idool op een verkiesbare plaats: Leonardo da Vinci. Ze hebben hem dan ook terecht verkozen. Hij was immers hét voorbeeld par excellence van – permitteert u mij even het Latijn – de homo universalis. Maar was die man nu een beeldhouwer, schilder, schrijver, wiskundige, arts-anatomist, geoloog of ingenieur? Ik zou het niet weten. Wellicht heeft hij er zelf ook nooit bij stilgestaan. Maar – even los van het feit dat de man nauwelijks een formele opleiding had genoten in welk dan ook van deze domeinen – zegt u eens, mijnheer Smet, wat had u de twaalfjarige knaap uit Vinci aangeraden als studiekeuze? Welk belangstellingsdomein zou hem het verst hebben gebracht? Ik mag hopen dat we nog steeds de Mona Lisa in het Louvre zouden vinden, maar dan niet ten koste van de rest van zijn realisaties.
Ten slotte nog dit: kennelijk is ons Vlaams onderwijs er, kijkend naar internationale ratings, in feite helemaal niet zo slecht aan toe. Voor dat nettoresultaat moeten we dan de hele reeks onderwijsministers misschien bij deze maar eens feliciteren. Ik zou dus zeggen: never change a winning team, en laat het ons in de geest van de discussie even bij pragmatische ingenieurstaal houden: if it ain't broken, don't fix it.
Met vriendelijke groeten
Ivan Verbesselt
SVP Marketing, Nagra-Kudelski
professor Marketing, International University in Geneva